ontaorden onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. ontaarden

    Die jong is op het verkeerde pad, hie is hielmaol ontaord; die past niet mèer bij de femilie (Sleen)

    Zie ook:
  2. overgaan in iets slechts

    Zo'n bruloft kan mooi wezen, mor het ontaordt zo gauw in ruzie en vechterij (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...