ontbloot bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. ontbloot

    Hij stun mit ontbloot bovenlief in de zunne te warken (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. zonder vruchten

    Het laand worde ontbloot verkocht (Elim)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...