ontbreken onovergankelijk, sterk, werkwoord
  1. ontbreken

    Het ontbrek hum an niks (Sleen)

    Daor ontbrek nog wel wat an het servies (Hoogeveen)

    Dat ontbrek der nog mar net an! (Dwingelo)

    Ze hebt door inbroken, mar der ontbrek niks, ...is niks vort (Barger Oosterveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...