ontglippen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. ontglippen

    Het koppie ontglipde mai (Eexterveen)

    De hond ontglipte ons, de deure uut (Hoogeveen)

    Ik meende dat het veur mekaar was, en toch ontglipte het mij toch nog

    Het laeken glipt mij ont

    ontglieren, ontglissen, ontsnobbeln, ontgloepen, ontkniepen, ontkommen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...