onthand bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Spellingvarianten als bij: haand

  1. onthand

    Hij zit lillijk onthaand, noe as zien peerd dood is (Elim)

    Ik har het enkel breuken en doe was ik slim onthand (Sleen)

    Zie ook:
  2. (md), in

    onthand maken

    Wel zul mij die weer onthand maakt hebben (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...