ontsnappen, wegkruipen
De veldwachter zat mij achter de boks, mor ik bin hum ontkreupen (Sleen)
Het hef gien zin het wark te ontkroepen; het mut toch edaon worden
Toen ik binnendeur gung, kun ik de bui net ontkrupen
Die is de duvel ontkreupen op helderlochten dag