ontkrupen onovergankelijk, sterk, werkwoord
  1. ontsnappen, wegkruipen

    De veldwachter zat mij achter de boks, mor ik bin hum ontkreupen (Sleen)

    Het hef gien zin het wark te ontkroepen; het mut toch edaon worden

    Toen ik binnendeur gung, kun ik de bui net ontkrupen

    Die is de duvel ontkreupen op helderlochten dag

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...