ontvallen onovergankelijk, sterk, werkwoord
  1. door de dood ontvallen

    Het oldste kind is heur ontvallen (Peize)

    Zie ook:
  2. ontglippen

    Ik haar het eigelk niet zeggen wild, mor het was mij ontvallen, eer ik het in de gaoten har (Eext)

    Zien naom is mie ontvalen

    Der was aaid nog hop op beterschap, mar die hop is oes ontvallen (Schoonebeek)

    De vorke valt mij ont (Wapserveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...