ontzien overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. ontzien

    Ie mut kiender niet te veule ontzien, daor wordt ze niet beter van (Broekhuizen)

    Bij heur hadden ze een koetspeerd, dat veur het warken ontzeen weur (Gasselte)

    Die man moej een beetien ontzien, die is niet stark (Emmen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...