onwèrig bijvoeglijk naamwoord, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord
  1. slecht, gezegd van het weer

    Het was zo onwèrig, zie bint in hoes bleven (Sleen)

    Zie ook:
  2. onweerachtig(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Blief vandaog maor in hoes, het is zo onwerig (Drouwen)

    Het weer zet nog niet op, het blif onwerig (Nijeveen)

    Zie ook:
  3. op slechtweerstand(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Hie hef de pette wat onwèrig op, kiek dan maor uut (Dwingelo)

    Zie ook:
  4. druk, lawaaierig(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Het is aordig onwerig bij de buren, het gung er mal umweg (Borger)

    Kinder bint onwèrig (Hijken)

    werig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...