op
Hij sleug hum op de doem (Hoogeveen)
De hamer lig nog op de kor (Sleen)
Wie binnen net nog even op boeten west, mor het was te kaold (Valthermond)
Hij woont in Gies, mor op Diphoorn (Sleen)
op Zuudwolde, maar in Rune (Hoogeveen)
Wij woont in Eext en zij op Spiekerboor (Eext)
...op Roswinkel en zij in het Compas (Roswinkel)
Hij woont op Drenthe
De kouwe hef op het draod zèten
Op het gemientehoes kuj allèn 's mörgens terecht (Schoonebeek)
Bij oes op het darp is het feest (Westerbork)
naar
Ik heb daor op schoul gaon (Roden)
Hij schoof op mie an