opblazen
Ze hebt de zwieneblaoze opblaozen (Barger Compascuum)
Kikkers opblaozen (Borger)
Ik heb zo'n opgeblaozen gevuul in het lief (Schoonoord)
laten springen
In de oorlog hebt ze heel wat bruggen op eblaozen (Broekhuizen)
(wederk.) zich opwinden(Kop van Drenthe)
Om allerhande klaainigheden blas e hom op (Roderwolde)