opbouwen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. opbouwen

    Die schuur moet ze weer hildal verneid opbouwen (Eext)

    Zie ook:
  2. techniek van ploegen, opploegen(Midden-Drenthe)

    Aj een akker in mekaar bouwt, moej niet te dik opbouwen

    De wenningsvore mus ik wat dieper opbouwen (Pesse)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...