opdieken overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. de dijk verhogen(Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord)

    As wai het waoter niet opdieken, hew gien drinken veur het vei (Roderwolde)

    opdammen

    Zie ook:
  2. in 'dijken' zetten van turf

    Wie gaot mörgen hen törf opdieken (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...