opdragen
Die hef mij zoveul opdragen, da'k er niet klaor met kan kommen (Erica)
Hie hef dat boouk opdraogen an zien dochter (Eext)
celebreren
De kapelaon hef vanmörgen de misse opdragen (Klazienaveen)
hoog dragen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Dat peerd drag de kop mooi op (Sleen)
naar de lijkwagen brengen voor de begrafenis(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)
Het liek wordt um twaalf uur opdreugen (Padhuis)