opflakkern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. opflakkeren

    Eerst doofde het locht, en toen flakkerde het weer wat op (Broekhuizen)

    Het vuur flakkert nog wat op (Dalen)

    Nog even flakkerde zien levenslocht op, toen bluus e veur altied het keersien uut (Nieuw Amsterdam)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...