opfleuren
Van die bui fleurt de hiele zaak weer op (Hoogeveen)
De bloeme was zowat dood, mor begunt nou weer wat op te fleuren (Diever)
Hij fleurde hielemaole op toen hij het goeie neis heurde (Dwingelo)
Nou, fleur dat wicht maor een beetje op (Emmer Compascuum)
Hij was dikke verkolden. 's Aovens giet hij mit een vluttien hiete kojak hen bedde en daor fleurt hi (Havelte)
Van een koe of een kalf: vlak veur het doodgaon fleurde hij nog even weer op (Zuidwolde)