met verbazing vernemen
Daor heurde ik van op, dat dei al zo gaauw oet de tied kommen is (Barger Oosterveld)
proberen te krijgen, polsen, de voelhorens uitsteken
Zie hebt een meid veur hum ophèurd
Mös ok is opheuren of der nog een knecht is (Padhuis)
Veur de karkeraod hebbe wij neie ouderlingen op eheurd (Hoogeveen)
Heur mij nog is een peerd op (Padhuis)
Wij wilt ies even opheuren, wat ze veur dat stuk laand hebben wilt (Hooghalen)
Hij lop te koien opheuren
langs de klanten gaan en boodschappen noteren(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)
De winkelier kwam bosschoppen opheuren (Diever)