ophebben
Hij hef de horens op
Ik kan gien pette ophebben
Ik kan de pette best ophebben
binnen hebben
Hij duurt wal wat zeggen, man hij mot eerst een borrel ophebben (Barger Oosterveld)
Wij hebt de middag op
Hij haar de heile boudel op
houden van
Mit spek he'k niet veule op
Zij zult er wal niet veul met ophebben dat hèur zeun hen dat wicht geet (Hijken)