ophebben onovergankelijk, sterk, werkwoord
  1. ophebben

    Hij hef de horens op

    Ik kan gien pette ophebben

    Ik kan de pette best ophebben

    Zie ook:
  2. binnen hebben

    Hij duurt wal wat zeggen, man hij mot eerst een borrel ophebben (Barger Oosterveld)

    Wij hebt de middag op

    Hij haar de heile boudel op

    Zie ook:
  3. houden van

    Mit spek he'k niet veule op

    Zij zult er wal niet veul met ophebben dat hèur zeun hen dat wicht geet (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...