ophoesten
Hie döt niks as sliem ophoousten, mor het mot, hef de dokter zegd; die rommel mot vort (Eext)
Aj het op de borst hebt, moej goed ophoesten (Wapserveen)
(met geld) tegen iemand op kunnen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)
Tegen die dikke boer kuj toch niet ophoesten (Sleen)
Op die verkoping mössen ze aordig tegen mekaar ophoosten
zeggen(Veenkoloniën)
Houst mor is op, wat ofst weist (Emmer Erfscheidenveen)
opbrengen
Hij moet nogal wat ophousten