opkrimpen onovergankelijk, sterk, werkwoord
  1. krimpen

    Een hoepel wordt gloeiend maakt, kwam dan op een rad en mus door opkrimpen (Barger Compascuum)

    Aj rogge meeit, veurdet ze good riepe is, dan krimpt de korrel op (Ruinen)

    Het vel was hum helemaole op ekrumpen, zo lange har hij met de haanden in het water ezeten (Ruinerwold)

    As de bonen een paor daog in de zun ligt, krimpt ze wel op (Eext)

    Het juur krimpt al mooi op

    Een opkrimpende wiend (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...