oplaoten II overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. omhoog laten gaan

    Vanaovend is het feest, dan wordt er een boer oplaoten

    Ik mudde de kiender hölpen mit vlieger oplaoten (Elim)

    Zie ook:
  2. ophouden

    Under het eten moj de pette nich oplaoten (Roswinkel)

    Zie ook:
  3. laten branden(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wie is het lèest hen bedde gaon, want die hef de laamp oplaoten (Oosterhesselen)

    anlaoten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...