oplappen
Oenze buurman hef de baanderdeuren deruut egooid en allebeide op elapt (Havelte)
Dokter hef hum weer oplapt (Padhuis)
zich opmaken(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)
Vrouwlu hebt hiel wat tied neudig um heur een beetie op te lappen (Geesbrug)
A'k mitgao, mu'k mij eerst èven wat oplappen (Hoogeveen)
alles opeten, verslinden, vooral van kinderen gezegd
Al het eten oplappen