oplochten onovergankelijk, werkwoord, zwak

Spellingvarianten als bij: licht I

  1. weer licht worden

    Tegen de middag begunde het wat op te lochten (Balloo)

    In het westen locht het al wat op (Elim)

    Zie ook:
  2. beter worden, opknappen

    Hij is gelokkig vort, daor zal het van oplochten (Dwingelo)

    Het zal een stuk oplochten, aj nei behang kriegt (Gasselte)

    opluchten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...