oplustern onovergankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord
  1. ervan ophoren

    Daor zult ze mal van opluustern, dat die verkering oet is (Barger Compascuum)

    Daor bin ik van oplusterd; dat haar ik niet edaacht (Dwingelo)

    Daor heb ik barre nei van oplusterd (Westerbork)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...