opmarkelijk bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. opmerkelijk

    Het is toch wel opmaarkelijk dat dat elk jaor weer gebeurt (Eexterveen)

    opmarkelijk dat die

    krèeien non weg bint (Sleen)

    Het was gister opmarkelijk mooi weer (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...