opnuren onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. zwellen van de uier tegen het kalven

    De kou is mooi opuurd (Eexterveen)

    Die bonte koe die nuurt aordig op, daor komt een mooi gerei onder (Havelte)

    Onze veerze nuurt hard op, wij kunt niet hen bedde gaon (Ruinen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...