opparsen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. oppersen

    Wij hebt het stro wegdaon veur het opparsen (Exlo)

    Kans mien bukse nog even oppersen? (Barger Compascuum)

    Wie hebben het ruterheui oppaarst (Emmer Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...