oppassen onovergankelijk, sterk, werkwoord, zwak
  1. opletten

    Je moet oppassen daj niet deur het ies zakt

    Wil ie even oppassen, as de melkboer an de deure komp (Beilen)

    Zie ook:
  2. letten op

    Wij mussen gisteraovend oppassen bij oes dochter

    Zie ook:
  3. zich gedragen

    Most goud oppassen bie Tante Grietje (Emmer Erfscheidenveen)

    Mien moe zee steevast aw argens hengungen: Zuj goed oppassen? (Noordscheschut)

    Hai wil nait oppassen; het is een niksnut (Zuidlaren)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...