oppoetsen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. oppoetsen

    Ik wil die keupern ketel later nog oppoetsen (Hooghalen)

    Wij hebt het zulver oppoetst (Rolde)

    Zie ook:
  2. mooi maken

    Hij mus zich oppoetsen, veur hij weg much (Weiteveen)

    Hij kwam mooi opgepoetst veur de draod (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...