oppoken overgankelijk, werkwoord, zwak

Ook: oppaokeln

  1. oprakelen

    Ik zal ies even de kachel oppoken (Hooghalen)

    Wij zult het vuur èven wat oppaokeln, want het wordt niet warmer (Koekange)

    opp(r)eukeln, oppraokeln

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...