opporren overgankelijk, werkwoord, zwak

Ook: opporken, ...porken

  1. opporren

    Enkeln bint zo lui, die bunt nich meer op te porren (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. oprakelen

    IJ moet de kachel even wat opporren, ...opporken (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...