opreukeln overgankelijk, werkwoord, zwak, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord
  1. oprakelen

    Ik wol de kachel opreukeln en doe kun ik de poke nich vinden (Barger Oosterveld)

    opreuteln, opp(r)eukeln

    Zie ook:
  2. Hij reukelde het aal mor weer vannaais op

    Aolde kwesties moej niet weer opreukeln (Hooghalen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...