opschot het
  1. uit achtergebleven zaad of vruchten opgeschoten planten

    As het koren op het laand aordig geurd har, haj veul opschot (Weerdinge)

    Wij hebt gien streng winter had en noou is der een koppel opschot op het laand (Eext)

    Koolzaod gef hielwat opschot (Weiteveen)

    opslag

    opschötsel

    Zie ook:
  2. laatste bijeengeharkte aren(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Het opschot weur in bollegies bunden (Beilen)

    Zie ook:
  3. opzetstuk op een kar(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Zie ook:
  4. (veend.) gereedschap om turf los te steken, ter lengte van een turf, met klosje aan het eind van de

    Het opschot, dei was tweidailig (Tweede Exloërmond)

    Het iezer van het opschot is haost versleten (Barger Compascuum)

    oplegger

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...