opschrikken sterk, werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. opschrikken

    Doou zien vrouw de deur dicht gooide, schrök e op (Eext)

    Schiet mar een keer met het geweer deur de lucht, dan zult ze wal opschrikken (Zweelo)

    Zie ook:
  2. aan het schrikken maken

    Rustig blieven, wij moet de fazanten niet opschrikken (Hooghalen)

    Ik wor iniens op eschrikt deur gebons op de roeten (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...