opvoren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. als voer verstrekken, ook: het laatste beetje voeren

    De melk meuj eerst ofromen, veur aj ze opvoort (Pesse)

    De krödden wordt wel opvoord an de zwienen (Eext)

    Wie hebt alles opvouwerd, wie hebben niks meer (Emmer Compascuum)

    Zie ook:
  2. grootbrengen van een dier door een mens

    Wij hebt dat kalf opvoord (Sleen)

    opwetern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...