opvreter de
  1. opvreter(Midden-Drenthe)

    Het is een opvreter. Het is net of e nooit zat wordt (Sleen)

    J.H. had slim veul last van holtdoeven. Opvreters waren het

    Zie ook:
  2. iem. die op kosten van een ander leeft

    Zij bint allenduvel geliek; het bint allenmieter opvrèters (Fluitenberg)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...