opzakken werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. in zakken doen

    Zie waren an het erpel opzakken (Sleen)

    an het koren opzakken (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  2. opkrassen(Zuidwest-Drenthe)

    Ik wolle, det hij opzakte (Diever)

    Een vervelende zeurzak! Um twaalf ure zakte hij eerst weer op

    opzakkebaanden

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...