os -sen, de

Ook: osse

  1. os

    Wij wilt nog een os slachten (Sleen)

    Ze hebben hom os maokt

    Een os gebroekten ze hier eerder veur de ploug (Barger Oosterveld)

    Hij is zo dom as een osse (Coevorden)

    Zie ook:
  2. Wat een stomme os van een kerel (Anderen)

    *Eexter ossen/Bonner klossen/Gaiter Heren/Wilt het laand regeren (Eexterveen)

    Het löp in het laand/Het vret grös en heui/En het is deur de meinsen emaakt

    een osse (Hollandscheveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...