overdwars bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. overdwars

    Wat een smal deurtien is det! Een hiele dikkerd mut er aoverdwars deur (Koekange)

    Zet de korrel

    maor overdwaars (Roden)

    Det good meuj overdwars knippen (Ruinen)

    Wij gaot schuun overdwars, dan biw der zo (Sleen)

    Zie ook:
  2. Wat lig dat mannegien aaid overdwars

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...