overheuren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. overhoren

    Hij aoverheurt de kiender aover wat er de veurige weke verteld is (Fluitenberg)

    Zie ook:
  2. niet goed horen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Ik heb het overheurd, toen zie het er over hadden (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...