overheveln overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. overhevelen

    Wie moet die vracht even overheveln op een schip (Klazienaveen)

    Het waoter mot van dit vat in dat vat overheveld worden (Eext)

    Dat voor heui is oes der half ofgaon, wij moet het overheveln (Padhuis)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...