overhoeks bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. diagonaal

    De pisdook moej eerst overhooks volden (Diever)

    Aj een papieren musse

    maken wilt, moej hum eerst overhoeks volden (Hijken)

    Zie ook:
  2. in schuine richting(Kop van Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidwest-Drenthe)

    Het zit er aoverhoeks in. Ik weet nog niet, hoe a'k er die weer

    uutkriege (Ruinerwold)

    Hij maag graog even overhouks kieken

    Zie ook:
  3. groter dan 90 graden(Zuidwest-Drenthe Noord)

    De hoeken bint overhoeks (Dwingelo)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...