overstromen
Vrogger leup de stroom 's winters altied over (Diever)
Klein Jaan lop op schooul niet over van iever (Eext)
De kop löp mij der van over
overlopen
Hij is naor die andere partij overlopen (Barger Oosterveld)
een jaar (laten) overslaan
Dat kiend is op schoele blieven zitten, hij is over elopen (Dwingelo)
Wij laot de pinke een jaor overlopen (Fluitenberg)