overpoten overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. opnieuw poten

    Die bonen bint niet opkommen, wij zult ze wal mötten overpotten (Padhuis)

    De veugels hebt de bonen der uuthaald en dan meuj ze aoverpaoten (Hollandscheveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...