overstekend deel, overstek
Ie kriegt niet veul zun in huus, want ie hebt nogal aordig overstek (Zuidwolde)
De waogenschuur had een groot overstek (Roswinkel)
De appels bint in de harfst mooi dreugd onder de overstek van de daoken (Fluitenberg)
Dat dak zit gien overstek genog an; de muur is niet drupvrij (Anloo)
Stroauto's hadden eerder een overstek op de cabinedak (Eexterveen)