overtroeven overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. een hogere troef opleggen

    Ik dacht dat ik de slag kriegen zul, mar toen overtroefde hij mie nog (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. overtroeven, de baas (willen) zijn

    Hij overtroefde mij eigenlijk een beetien (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...