paffer(d) -s, de
  1. geweer(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Het kiend speulde mit een klein pafferdie (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. lomp persoon(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wat een pafferd van een kerel (Nijeveen)

    Zie ook:
  3. klap(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ik heb hum een pafferd veur de kop geven (Kerkenveld)

    baffer(d)

    opdoffer

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...