passeren werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: passèren (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. voorbijgaan

    Mag ik wal even passeren? (Weiteveen)

    Ast ain kaortje hest, magst passeren (Tweede Exloërmond)

    Zie ook:
  2. bekrachtigen

    De akte is passeerd (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...