pestoor -s, de

Ook: pastoor, pas...

  1. pastoor

    Toen die Limburgse vluchtelingen kwamen, kwaamp er ook een pastoor mit (Dwingelo)

    Dei pestoor kan gauw de misse doun

    Zie ook:
  2. donkere meikever(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    De donkere maikever is de pastoor en de lichte de mulder (Norg)

    domnee

    Zie ook:
  3. dominee (zoz, wm) 'Zo niet minachtend toch op onverschilligen toon voor: predikant'

    Even hen de pestoor

    Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...