petries petriezen, de

Ook: patries

  1. patrijs, Perdex perdix

    De hond sprung midden maank de petriezen (Gasselte)

    Hij is zo wies as een petries (Padhuis)

    Zie ook:
  2. van een persoon(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wat een minne petries, wat een gemiene loeder (De Wijk)

    Een wies petries wil niks van een aander annimmen (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...